moosers

Praatjes van Moose

Na het bezoeken van een drietal ensceneringen van klassieke teksten, was de verwachting hoog gespannen voor wat Jetse Batelaan zou laten zien. De regisseur, die als een van de vijf studenten zijn afstudeervoorstelling tijdens de Regiedagen presenteert en die al gevraagd is door het duo Loes Luca en Arjan Ederveen en door Theatergroep Carver, baseerde zich niet op een toneeltekst, maar op een lied met de titel ‘Als ‘t licht wordt’. Hij onderscheidde zich bovendien door op locatie te spelen. In de Hogendorp Sporthal kijken we op onze blote voeten en sokken zwijgend toe hoe een twintigtal mensen gaat slapen en weer ontwaakt.
-door Cecile Brommer

Het is volledig de verdienste van de zeer muzikale regie, dat dit eenvoudige gegeven ons ruim driekwartier boeit. De compositie van bedden en mensen krijgt betekenis door treffend gekozen details. We zien hoe de figuren – van personages is geen sprake – een blauwe pyjama ophalen bij een man achter een tafeltje die een reflecterend gele hes draagt. Ze kleden zich om, poetsen hun tanden, gaan aan de zijkant af, een kleedkamer in waar we een wc horen doortrekken en stappen vervolgens hun bed in. Even is er tijd voor een individuele bezigheid. Een vrouw kamt haar haren, een ander leest een boek, weer een ander speelt met zijn mobiele telefoon waarvan het blauwe venstertje nog lang oplicht, ook als de TL is uitgedaan door de man in het geel, die zelf wakker blijft en bij een klein lampje een tijdschrift leest.

Tijdens al hun handelingen bewegen de mensen hun monden, alsof ze praten met lange klinkers of zingen. Het speelvlak is van de toeschouwers gescheiden door een grof gehaakt net. Samen met de uniforme kleding van de figuren en het gedrag van de man in het geel, geeft het geheel de indruk van een gevangenis, of een inrichting. De rare mondbewegingen van de mensen doet het laatste vermoeden. Het hek, in de vorm van het net, is er dan om ons te beschermen. Heel even laat de bewaker een glimp opvangen van wat de mensen willen zeggen, of zingen, als hij het hek opendoet en sluit. Dan klinkt kortstondig een veelstemmig gezang op.

Liefhebbers van het werk van Christoph Marthaler en met name zijn ‘Der schöne Müllerin’ die dit jaar op het Holland Festival te zien was, zullen veel herkennen. Jetse Batelaan hanteert dezelfde combinatie van een verstild toneelbeeld waarin figuren traag bewegen, klassiek zingen en in een eenvoudige, maar humoristische choreografie lopen, zitten en liggen, met een enkele danspas als een toevallige eruptie van energie. Ik moest ook denken aan de voorstelling/performance in het Stedelijk Museum van de beeldend kunstenaar Aernout Mik, die in ‘In two minds’ zijn visie gaf op de hedendaagse kapitalistische maatschappij. In een nagebouwde supermarkt liepen figuren rond in steeds herhaalde bewegingen. Ze vlijden zich tegen elkaar of de stellages aan, groepeerden zich, renden rond, verstramden. Ze hamsterden spullen, verpulverden voedsel, en werden uiteindelijk zelf tot producten toen ze op de stellages gingen liggen.

Van de wanhoop die Aernout Mik verbeeldde, is bij Jetse Batelaan veel minder sprake, met name door het constant trage tempo van de voorstelling. Het verhaal dat de toeschouwer zelf construeert, vertelt dat de zangers zo langzaam bewegen omdat ze niets te doen hebben binnen de gevangenismuren. Maar die ene vrouw die ‘s nachts opstaat en dicht langs het hek loopt, wil misschien wel ontsnappen? Met Donna Tartt’s De kleine vriend in haar armen geklemd, loopt ze naar het uiteinde van het hek en opent het. Het gezang klinkt weer op, eerst luid als de vrouw in de toeschouwerruimte een rondje loopt, dan zacht als ze vrijwillig terugkeert en het hek half achter zich dichttrekt. De bewaker sluit het achter haar en het gezang stopt.

In tegenstelling tot de figuren die één werden met de producten waar ze zich mee omgaven bij Mik, of de voortdurende loomheid en apathie die de verliefdheid kenmerkte bij Marthaler, heft Batelaan de situatie van de figuren aan het slot op. De bewaker - is het wel een bewaker? – schuift het ‘hek’ helemaal open, de gevangenen of gekken, of gewoon koorzangers, zingen en trekken hun gewone kleren weer aan. En terwijl de man in het geel de TL weer heeft aangezet en een schoonmaakkar prepareert, vliegen de matrassen als ballonnen de lucht in, nu hun last is opgestaan. Het was een illusie, en wat voor een.

Lees meer

Moose op 28/06/2003 - 09:04  

Er gebeurt weinig in de voorstelling ‘Als ‘t licht wordt’ die Jetse Batelaan presenteert tijdens de Regiedagen. Daardoor eisen details de aandacht van de toeschouwer op.
-door Derk Walters

De gebruikelijke sporthalreclame past, toeval of niet, erg goed bij de voorstelling. Avondmarkt, zo luidt de tekst die prominent in beeld is op de achtergrond van het ‘toneel’. De handelingen die plaatsvinden op de kille gymzaalvloer spelen zich ‘s avonds af: zo’n twintig mannen en vrouwen, jong en oud, maken zich op om, onder toezicht van een man in wegwerkerstenue, plaats te nemen in hun bedden. Een net, gespannen over de volle breedte van de zaal, scheidt de acteurs van de toeschouwers; deze nemen het spel waar door de mazen.”Willen jullie je schoenen uitdoen bij het betreden van de zaal?”, vraagt een begeleidster vriendelijk. De sporthal in Amsterdam-West had niet typerender kunnen zijn. Ver weg van de vele theaters die Amsterdam rijk is, troosteloos zoals je van een sporthal mag verwachten en in het bezit van alle clichés: een kantine met koffie uit plastic bekertjes en een vloer van hardgebakken tegels. De locatie wekt de nieuwsgierigheid: hoe maak je van een sportzaal een theateromgeving? Batelaans oplossing is zeer eenvoudig: hij laat de omgeving intact. Geen enkel facet van de hal is door de regisseur veranderd. Sterker nog: de toeschouwers moeten plaatsnemen op matten, bankjes en onderdelen van turntoestellen (wat mijn rug minder kon waarderen).

Op het eerste oog lijkt er geen contact te zijn tussen de acteurs. De bedgangers voeren hun eigen rituelen uit (pyjama aantrekken, tanden poetsen etc.), gadegeslagen door de toezichthouder. Wel imiteren de spelers vissen door allemaal hun mond geluidloos op en neer te bewegen. Deze non-verbale communicatie lijkt hooguit naar de toeschouwers gericht en niet bedoeld als onderling contact. Als iedereen na een minuut of tien in bed ligt, gaat het licht uit. De man in wegwerkersoutfit loopt nu en dan rondje, naar het schijnt ter controle, hoewel zijn taak niet helemaal duidelijk wordt. Pas als hij het ‘toneel’ verlaat en richting toeschouwers loopt, komt de eerste communicatie aan de orde. De man verschuift het net een stukje en plotsklaps ontluikt een synchroon gezang vanuit de bedden. Zodra de man het net terugschuift, houdt het gezang meteen weer op.

De spelers blijken een koor te vormen. Ze bieden hier niet onmiddellijk duidelijkheid over, omdat de eerste helft van de voorstelling, die een uur duurt, bijna geheel in stilte verloopt. Als iedereen in bed ligt, lijkt de tijd erg langzaam te verstrijken. Een man zit rechtop in zijn bed, maar nog steeds gebeurt er bijna niets. Noodgedwongen richt de toeschouwer zijn aandacht op de details: een enkele toiletganger of een zich omdraaiend personage. Op het moment dat de saaiheid toe dreigt te slaan, staat een vrouw op uit haar bed en begint ze rond te lopen. Ook zij wandelt langzaam richting het net. Als zij het net verschuift, beginnen de acteurs wederom in harmonie te zingen. De vrouw blijkt soliste te zijn, onder haar aanvoering zingt de cast ongeveer een halve minuut. Daarna keert de rust echter weer.

Batelaan slaagt erin de details een prominente plaats te geven. Sommige zelfs op een fascinerende wijze: tijdens het naar bed gaan ontdoet een man gedurende enkele minuten zijn tenen op minutieuze wijze van alle vuiltjes. Juist omdat de echte actie ontbreekt, dient de toeschouwer goed op deze kleinigheden te letten. Geen moment verkrijg je helderheid over de setting: wie zijn deze mensen, waarom slapen ze gezamenlijk? Deze vragen bieden gelukkig genoeg aanknopingspunten tot reflectie. Hoewel de spanningsboog lang is uitgesponnen, slaagt Batelaan erin de aandacht vast te houden. Het mooiste moment vind ik het geheel wegschuiven van het net als de ochtend zich aandient: het doek is eindelijk open, de voorstelling begint. Hiermee benadrukt de regisseur zijn titel: het stuk draait om het moment dat het licht wordt.

Na afloop uit een vrouw in het publiek luidkeels haar onvrede over het zojuist vertoonde. “Boe! Ik wil mijn geld terug! Mag ik de regisseur vragen waarom hij deze voorstelling heeft gemaakt?” Geroezemoes stijgt op uit het publiek: hoort zij erbij? Of is het echt een ontevreden toeschouwer die dat op een impertinente manier laat horen? Een meisje besluit haar te antwoorden: “Gelukkig is niet iedereen het met u eens”, waarmee ze zich eufemistisch uitdrukt. Batelaan heeft ons volledig overtuigd.

Lees meer

Moose op 28/06/2003 - 08:56  

De Ton Lutz Prijs is dit jaar gewonnen door Boukje Schweigman voor haar voorstelling ‘Klep’. De prijs werd op het ITs uitgereikt door Christiaan Mooij, de winnaar van vorig jaar. De jury, onder voorzitterschap van Evert de Jager roemde Schweigman’s “ongekende inzicht in theater, gecombineerd met visie en vakmanschap. De voorstelling is van een sensibiliteit en intimiteit die we zelden eerder hebben meegemaakt.”Schweigman studeert dit jaar af aan de Mime-opleiding in Amsterdam. (VNG, 28/6/03)

zie ook: Dossier Toneelprijzen: Ton Lutz Prijs

Lees meer

Moose op 27/06/2003 - 23:00  
meer over mime

De voorstelling ‘Gloed’ van Impresariaat Gislebert Thierens heeft verrassend de NRC Toneel Publieksprijs gewonnen. Ook is de jaarlijkse VSCD prijzenregen weer op de theaterwereld neergedaald. De Theo d’Or werd gewonnen door Ariane Schlüter voor haar rol van Nina Leeds in ‘Strange Interlude’ van Het Nationale Toneel. De Louis d’Or ging naar Bert Luppes voor zijn rol van Georges Vermeersch in ‘Vrijdag’ van ZT Hollandia. De Arlecchino was er voor Kees Boot voor zijn rol van Wayne Hudson in ‘Popcorn’ van Zep. De Columbina ging naar Carice Van Houten voor haar rol van Macha in ‘Een Meeuw’ van De Theatercompagnie. De Prosceniumprijs ging naar De Toneelschuur en de VSCD Mimeprijs werd tenslotte gewonnen door Bambie, voor hun voorstelling ‘Bambie 8’. Bambie won deze prijs ook al in 1999. (VNG, 16/6/03)

zie ook: ‘Gloed’

Lees meer

Moose op 25/06/2003 - 23:00  
meer over Bert Luppes, Carice van Houten, Gislebert Thierens, Toneelschuur

Moose sprak een paar maanden geleden met Jetse Batelaan over muziek, voorstellingen zonder titel en Almere Haven.
-door Paulien Cornelisse

De Voorstelling
Ik weet nog niet hoe mijn voorstelling gaat heten. Misschien ‘Als ‘t licht wordt’, dat is ook de titel van een lied dat in de voorstelling komt. Ik heb sowieso nog bijna niets. Wel weet ik dat ik ga werken met amateurs, dat het wordt gespeeld in een sporthal, en dat het gaat over een soort opvangcentrum. Dit is de derde voorstelling van iets dat ik, toen ik het moest beschrijven, maar ‘De trilogie van het vluchten’ heb genoemd. De andere twee voorstellingen waren ‘Ergens staat er nu een iglo leeg’, en ‘Boswachten’. In de trilogie komen de personages in een situatie, waar ze zich op een gelaten manier aan aanpassen. Ze hebben nooit een echt sterke wil, ze gaan willoos door de mangel. Dat ontroert mij. De personages verlangen wel naar iets anders, maar het komt nooit tot daadkracht. In hoeverre ik mezelf daarin herken, tja, ik hou ook niet van ruzie, en ik herken de bevreemde blik van mijn personages, de verwondering. Maar verder niet. In dit laatste deel moet overigens wel een glimp van een uitweg te zien zijn, een soort opluchting.

De Mens
Ik kom uit Almere-haven. Ik speelde altijd toneel, maar eigenlijk hield ik vooral van sport. Fietsen, rennen, en helpen op een boerderij. Ik wilde politicologie studeren, dan leraar geschiedenis worden, en dan heel veel door de wereld fietsen. Maar in die fantasie zat er stiekem ook al een klein kostuumpje in de zadeltas, zodat ik op dorpspleinen zou kunnen spelen. Kunst vond ik te elitair, te ijdel. Toen ik geblesseerd raakte aan mijn knie, viel mijn plan echter in duigen, en merkte ik dat ik in de politicologie ook geen echte ambitie had. Toen ben ik verder gaan denken, en ben ik eerst de theaterdocentopleiding gaan doen. Na een jaar ben ik overgestapt naar de regie-opleiding.

Ik ben er met enorme twijfel aan begonnen. Maar ik ben blij dat ik het gedaan heb, want al vrij snel was er vertrouwen in wat ik deed. Ik heb me de pleuris gewerkt, en ik vind het heel erg fijn dat er iets is waar ik zo van kan wakkerliggen, al is dat ook slopend. Als ik iets wil, dan zorg ik ervoor dat het gebeurt. Al moet er een wand gesloopt worden en moet mijn auto naar binnen rijden.

Dat neemt niet weg dat het eerste halfjaar van de opleiding de meest verschrikkelijke tijd van mijn leven was. Ik verzon niets. Mijn zelfwaardering was nul, ik voelde me een klein torretje. Toen heb ik iets slims bedacht: ik moest naast de opleiding ook nog iets doen om zulke ‘woestijnperiodes’ te ondervangen. Ik ben toen gaan werken in een logeerhuis voor verstandelijk gehandicapten. Dan kon ik in ieder geval denken: ‘Als ik deze jongen niet verschoond had, dan liep hij nu nog met een poepluier rond.’ Dat hielp wel. Verder zijn er natuurlijk crises rond elke voorstelling, maar die vergeet je weer. De eerste voorstelling waar ik echt tevreden mee was, daar heb ik twee uur van kunnen genieten, daarna was ik alweer aan het denken dat mijn volgende voorstelling dit niet zou kunnen overstreffen, en dat dit het dan was geweest voor mij. Gelukkig komt er tot nu toe steeds weer iets in me op.

De Muziek
Muziek is belangrijk in mijn werk, en daarom baal ik er ook zo van dat ik er weinig vanaf weet. Mijn ouders zeiden vroeger al dat ik er spijt van zou krijgen, maar ik wilde liever op de vogelclub. Dat is trouwens ook goed geweest, want mijn voorstellingen gaan vaak over de natuur. Er komen ook altijd dode dieren in voor. Zang gebruik ik omdat ik eigenlijk heel dol op musicals ben. Het is zo absurdistsich, dat er ineens allemaal mensen in gezang uitbarsten! Ik vind dat dat in het echte leven ook zou moeten gebeuren. Ik was eens met vrienden naar Zweden gefietst, en toen bedachten we hoe zonde het was dat er uit een van die meren niet ineens onze Aardrijkskundeleraar opsteeg met een duikerspak. Daar zou ik wel een voorstelling over willen maken, dat zo’n man dan wèl op duikcursus gaat, die jongens volgt, en zorgt dat hij op het juiste moment uit het meertje omhoog komt.

De Opvoeding
Politiek was bij mij thuis wel aan de hand. We plakten posters voor de PPR, een christelijke milieu partij die later is opgegaan in Groen Links. Mijn ouders zijn van huis uit gereformeerd, maar hebben mij atheïstisch opgevoed. Toch heeft dat gereformeerde een invloed. Ik zeg wel eens voor de grap tegen mijn ouders dat ik gereformeerd theater maak. Mijn stukken gaan namelijk vaak over ‘je ondergeschikt maken’, en over soberheid. Emotionaliteit zit diep onder de oppervlakte. Ook ben ik opgevoed met het milieudoemdenken, wat op het gereformeerde denken lijkt: het idee dat je al schuld hebt omdat je in dit land leeft. Stiekem ben ik wel een emotionele doedel, maar dat moet dan maar in een gezongen stukje.

De Ambitie
Het gaat vrij rap met mij, dus er is niet veel ruimte voor ambitie. Ik vind het een beetje gênant om te vertellen, maar theatergroep Carver, die ik heel erg bewonder, heeft mij gevraagd om een voorstelling van ze te regisseren. Komend jaar kan ik niet, maar het jaar daarop zou dat dan moeten gebeuren. Eerst ga ik een voorstelling van Loes Luca en Arjan Ederveen regisseren. Ik vind het heel spannend, maarja, ze hebben me gevraagd, dus dan moet ik het maar doen. Iets stils en ingetogens, dat lijkt me leuk bij Arjan en Loes, want ik denk dat ze dat in zich hebben. Over authoriteit maak ik me geen zorgen. Ik ben best bazig, en verder heb je als regisseur het grote voordeel dat je niet zelf bezig bent met spelen, en dus kan zien wat er gebeurt. Dat kunnen de spelers niet.

Lees meer

Moose op 25/06/2003 - 15:21  

De Zweedse schrijver Per Olov Enquist schreef ‘Dat stuk met Strindbergs piemel’ in 1975. Regisseur Miriam Boolsen studeert nu met dit stuk af. Enquist is in Nederland recentelijk weer in de belangstelling gekomen met zijn historische romans, waarvan ‘Het bezoek van de lijfarts’ uit 1999 wel de bekendste is.
-door René Brouwer

Ook ‘Dat stuk met Strindbergs piemel’, in de eigen vertaling van Miriam Boolsen, zou als zo’n historische reconstructie beschouwd kunnen worden, omdat het handelt over een episode uit het leven van de Zweedse schrijver August Strindberg. Maar zoals in zijn historische romans wil Enquist meer dan het reconstrueren van historische gebeurtenissen. Ging het in ‘Het bezoek van de lijfarts’ om liefde en politiek, in deze tekst gaat het om de relatie tussen mannen en vrouwen.

We zijn getuige van een toneelrepetitie van de nieuwe eenakter ‘De sterkere’ van August Strindberg. Het toneel lijkt dan ook nog niet gereed voor de première ervan en staat nog vol met bierkratten van een brouwerij die het theater als opslagruimte gebruikt wanneer er geen voorstellingen worden gegeven. Bij de repetitie zijn niet alleen August Strindberg (Olaf Pieters) zelf aanwezig, maar ook zijn vrouw, de toneelspeelster Siri von Essen-Strindberg (met stijl gespeeld door Lotte Proot), die de hoofdrol in de eenakter op zich zal nemen.

Het is onmiddellijk duidelijk dat de relatie tussen Strindberg en diens vrouw niet goed (meer) is, en dat blijkt des te meer als haar tegenspeelster ten tonele verschijnt. Hoewel deze tegenspeelster, Marie Caroline David (Sofie Knijff), in de eenakter slechts een stomme rol vervult, roept haar verschijning bij Strindberg juist die gevoelens op die hij door het schrijven van de eenakter had geprobeerd te onderdrukken. Dat in die gevoelens zijn lid een niet geringe rol speelt, zal gezien de titel wel niet verbazen.

Het spel wordt soms wat zwaar aangezet, en er wordt vaak op de lach gespeeld. Aanvankelijk werkt dat enigszins bevreemdend: laat zo’n stuk over een een mislukte relatie zich wel zo komisch spelen? Echter zodra Viggo Schiwe (Alwin Pulickx) opkomt, die buiten het relationele geweld van de familie Strindberg staat en net als de toeschouwer gaat ervaren wat er tussen de drie is voorgevallen, ontstaat er ruimte voor ironische distantie, waarin de humor een vanzelfsprekende plaats heeft.

Het is overigens de vraag of Miriam Boolsen Strindberg door haar titelkeuze niet teveel eer bewijst. Enquist zelf gaf zijn stuk ‘De nacht van de tribaden’ mee. Een tribade (overigens door Boolsen consequent met amazone vertaald) is een lesbische vrouw, meer bepaald de vrouw die bij het vrijen bovenop ligt en de man speelt. De overbodigheid van de man, van Strindberg in dit geval, lijkt hiermee reeds gesuggereerd. Maar misschien heeft Boolsen juist willen aangeven dat die overbodigheid er niet kan zijn, en dat Enquist, net als Strindberg, met zijn tekst zijn werkelijkheid niet kan manipuleren.

Lees meer

Moose op 25/06/2003 - 15:14  

Schitterend mooi is prinses Salome, zo wil de mythe. Een alles verterende liefde is het lot van de man die haar in de ogen kijkt. Zelfs de vrouwenhater Jokanaän, een profeet die in opdracht van de koning gevangen wordt gehouden, geeft met tegenzin toe dat haar ogen stralen als goud. En de koning, Salome’s oom en stiefvader, belooft haar zijn halve koninkrijk of wat zij maar wil, als zij voor hem danst. Regisseur Pepijn Cladder slaagt er met een originele interpretatie in, om Oscar Wilde’s verheven drama over uiterlijke schoonheid en perverse seksualiteit, aards en herkenbaar te maken.
-door Cecile Brommer

Niet de mooie, onbereikbare Salome wint in de regie van de afstuderende regisseur onze sympathie, maar de kwetsbare koning, ondanks het feit dat de oude man een wat perverse viezerik is die zijn oog heeft laten vallen op zijn stiefdochter. In de humoristische enscenering is de vrouw waar het allemaal om draait een zondagsdichteres die danst als een stoeipoesje op MTV. Haar schoonheid bestaat alleen in de fantasie van de mannen die zich door haar poses laten verleiden. Doen ze dat niet, zoals de profeet, dan moeten ze dat met de dood bekopen.

De koning is de enige in het gezelschap die respect heeft voor de woorden van Jokanaän. Alleen hij hoort het klapwieken van vleugels dat de dood aankondigt. Salome en de koningin hebben niet zoveel met de gevangene op, omdat hij vervloekingen over hen uitspreekt en weigert hen te bewonderen. In ruil voor haar popsterimitatie eist Salome zijn hoofd. De koning wringt zich in allerlei bochten, eerst om zin zijn te krijgen en vervolgens om onder zijn belofte uit te komen. Hij vindt het echter verwerpelijker zijn eed te breken dan de man te doden.

In zijn witte kostuum met knalgroene stropdas en rode rozenkrans om het hoofd, is de koning een opvallende verschijning. Zijn verbitterde vrouw draagt een zwarte jurk en gifgroene kettingen waarvan één net te lang. De profeet is eveneens gekleed in zwarte broek en blouse. In combinatie met zijn lange haren, flemerig uitgesproken onheilsboodschappen en ogenschijnlijke afkeer van bewondering, heeft hij meer weg van een bejaarde pastoor of kunstenaar uit de jaren ‘80 van de vorige eeuw dan van een meer hedendaagse, optimistische televisiedominee of charismatische politicus.

Het is dan ook niet de profeet, maar het personage van de koning dat in zijn gevoeligheid voor doemscenario’s, jeugdige verlokkingen en perverse seksualiteit iets over deze tijd zegt. Zijn optreden contrasteert nogal met dat van de onverbiddelijke Salome. Groot geprojecteerd op het achterdoek zien we hoe de prinses, als ze haar prijs in handen heeft, de dode voorspeller triomfantelijk op de mond kust en de koning tergt. Dit moet ze met de dood bekopen en zo komt een van de voorspellingen van de profeet toch uit. Is er dan toch meer tussen hemel en aarde dan wat we met onze ogen kunnen zien?

zie ook: Interview Pepijn Cladder

Lees meer

Moose op 23/06/2003 - 21:28  

Hier zit ik, op de boot terug naar Harlingen, met tegenover mij een opgebolde vriendin, die aanstaande woensdag officieel haar kind zou moeten krijgen. Ze is niet op het eiland bevallen, tot teleurstelling van Oerol en veel eilanders. “Het is iets bijzonders,” fluisterde boer Ane mij gisteren toe, “om een eilanderkindje te krijgen.” Maar helaas. Ons inmiddels aan alle kanten tegen de buik aanstompende kind wil er nog niet uit.
-door Mathijs Verboom

Gevolg is wel dat ik Anna inmiddels vooruit moet duwen. Was ik in Amsterdam nog bezig om haar tijdens het fietsen alle bruggen over de grachten over te helpen, hier op Terschelling duw ik haar met zuchten en steunen de duinen op als we weer eens naar het strand willen. De afgelopen dagen voelde ik mij bij tijd en wijle een moderne Sisyphus. De komende jaren zal ik blijven duwen, als het Anna niet is, dan wel ons kind, die zal de eerste jaren ook wel niet zelfstandig de bruggen en duinen opkomen.

Hier op de boot, met al die bijna verticale trappen die niet gemaakt zijn op zwangere vrouwen, is het ook duwen geblazen. Het beste uitzicht heb je toch op het bovenste terras, daar zie je Terschelling pas goed aan de horizon verdwijnen om plaats te maken voor de vaste wal. Daar zitten we dan eindelijk, tussen de dagjesmensen, eilanders, en medemakers. We hebben een korte twee uur om voor het eerst goed na te genieten van de reacties op onze voorstelling. Ook op de boot word ik nog aangesproken door mensen die ontroerd waren door het verhaal en beloofden ons volgend jaar weer te komen bezichtigen. Dat houdt wel in dat we volgend jaar weer op Oerol moeten staan, al willen we niets liever. Polly Maggoo voelt zich thuis op het eiland.

Bij een van de laatste voorstellingen, terwijl ik buiten zat te wachten tot ik als Geert vers uit de gevangenis het huis van mijn moeder zou gaan bezoeken, dook ineens de vader van Ane op, de oude boer die we al een tijd niet hadden gezien. Hij keek naar Anna, die naast mij zat om foto’s te maken, toen naar haar buik en wreef erover, voorzichtig, met zijn ruwe handen.

“Mooi hé?” zei hij vertederd tegen mij. “Da het je goe gedaan jonge!” Hij knipoogde als mannen onder elkaar. Hij zag er een stuk vriendelijker uit dan toen hij ons God’s toorn aankondigde vanwege de kruizen. “Daar moe je wel goe voor sorge,” zei hij vermanend. “Ik zal het proberen,” antwoordde ik. Hij boog zich naar mij over. “Trane in me oge, toen de mijne kwam, so mooi, da kleintje in je hande, das mooi hoor!” Ik knikte en keek hoe hij wegliep. Met stevige pas verdween hij om de hoek, even snel als dat hij was verschenen.

De boer heeft zijn zegen gegeven, wat betekent dat we nu met een gerust hart, na een enerverend festival, kunnen terugkeren naar de wal. Ik ben er klaar voor. Ons kind mag komen!

Lees meer

Moose op 23/06/2003 - 21:16  

Een interview met Pepijn Cladder (33), die dit jaar afstudeert met ‘Salomé’ van Oscar Wilde. Over het corps, zwabberen en kunstenaar zijn.
-door Paulien Cornelisse

De Voorstelling
Mijn eindexamenvoorstelling wordt Salomé van Oscar Wilde. Het is een stuk van één bedrijf, met eenheid van tijd, plaats en handeling. Daar hou ik van. Ook vind ik het leuk dat de grote thema’s uit het werk van Wilde er in aan bod komen: macht en liefde, en hoe die elkaar beïnvloeden. Met die thema’s heb je natuurlijk te maken met grote emoties, en heftige beslissingen. In de tekst zitten twee mogelijkheden: de eerste is dat Salomé alleen maar doet alsof ze van Johannes de Doper houdt, en een soort van machtsspelletje met hem speelt. Dat is de cynische interpretatie. De andere benadering is vanuit de ware liefde; Salomé is voor het eerst van haar leven echt helemaal verliefd. Beide lezingen zijn legitiem, en dus heb ik beide uitgeprobeerd. De tweede is het interessantst, maar ook veel moeilijker. Die heb ik gekozen.

De Mens
Ik ben geboren in Breda, maar niet doorvertellen! Ik ben opgegroeid in Bilthoven. Ik wilde òf de reclame in, òf het theater. Ik ben communicatiewetenschap gaan studeren in Amsterdam. Ondertussen heb ik auditie gedaan voor de toneelschool en de kleinkunstacademie. Niet aangenomen. Tijdens mijn studie heb ik wel heel veel gespeeld. Ik zat bij het corps. Je kunt ervan zeggen wat je wilt, maar het corps heeft van alle studentenverenigingen wel de beste middelen om theater te maken. We maakten een paar producties per jaar, met professionele regisseurs.

Na mijn studie wilde ik toch meer met theater, en ben aangenomen om een opleiding van één jaar te doen aan de Guildford School of Acting in Engeland. Dat was geweldig, ik heb me kapot gewerkt. Toen ik terugkwam heb ik gefree-lanced als acteur, in serieuze producties, maar ook in reclamespotjes. ‘Nee, papa is een dinosaurus!’ voor Center Parcs, dat ben ik.

Na een tijdje merkte ik dat ik soms een hele tijd niets te doen had. In Nederland is het zo dat als je geen fotomodel bent, en maar redelijk getalenteerd, je moet gaan zitten wachten op telefoontjes. Dat werkt beperkend, want je bent afhankelijk van anderen. Op een gegeven moment besefte ik dat het op deze manier altijd zwabberen zou blijven, en dat vond ik zo’n naar idee! Ik had twee stukken voor het corps geregisseerd, en dat vond ik heel erg leuk, dus de regieopleiding leek me wel wat. Ik werd aangenomen.

De Crisis
Ik heb wel eens iets gemaakt, dat vond ik leuk en goed. De dag na de presentatie vond ik het waardeloos. Het was dan ook redelijk neergesabeld. Dat is heel confronterend. Ik denk achteraf dat ik mezelf niet genoeg uitgedaagd had.

De Ambitie
Bij mij is het zo dat mijn hart voor vijftig procent bij het spelen licht, en voor vijftig procent bij het regisseren. Ik wil dus allebei blijven doen. Er zijn gelukkig genoeg voorbeelden van mensen die het kunnen combineren. Verder zou ik ook wel film willen doen, en televisie. Ik moet het per ding op me af laten komen. Ik heb de afhankelijkheid afgeschud: het is aan mij om te beslissen wat ik doe. Ik zal wel blijven streven naar een soort niveau. Ik zal ook wel amusement maken, maar niet zonder dat er een intellectuele uitdaging in zit.

De Kunstenaar
Nee, dat ben ik niet. Zo kan ik me niet voelen, want aan een productie zitten zoveel praktische kanten, zoveel dingen die je zelf moet regelen. Als je je puur met het ‘scheppingsproces’ bezig zou kunnen houden, zou het misschien anders zijn. Nu moet ik zorgen dat er een pak voor Johannes de Doper is. Dan zie je trouwens het nut van een netwerk: iemand die ik nog ken van het corps heeft een pakkenbedrijfje, en heeft me gratis twee pakken ter beschikking gesteld. Hij hoeft alleen maar vermeld te worden in het programmaboekje!

zie ook: Maxirecensie: ‘Salome’

Lees meer

Moose op 22/06/2003 - 16:42  

Polly Maggoo speelt haar voorstelling in Oosterend, het uiterste dorp van Terschelling, voordat je bij het uitgestrekte gebied van de Boschplaat komt. Hoewel er in deze buurt drie voorstellingen spelen, naast de onze nog ‘Freebirds’ van Het Waterhuis en ‘Finster Stimmen’ van Kees Roorda, is het er aanzienlijk rustiger dan in het westen van het eiland, waar de mensen zich verdringen voor de concerten op het Groene Strand of de kaartverkoop op Westerkeyn.
-door Mathijs Verboom

Niets van dat alles in het Oosten, tot ons geluk. Met een zwangere vrouw in de gelederen is rust geboden. Alleen ‘s avonds laat rijden auto’s en fietsers af en aan om in de strandtent Heartbreak Hotel, berucht om zijn home made Burning Love burgers, op live Rock ‘n Roll muziek te dansen, met achter zich de al evenzeer dansende golven, die op de beste momenten belicht worden door het witte schijnsel van de maan.

In die strandtent heb ik de afgelopen weken gezeten om mij te goed te doen aan hamburgers en verse jus met citroen. Voor koffie moet je echter niet in Heartbreak Hotel zijn. Die komt uit een kantoorautomaat en is niet te drinken.

Geen probleem. Tien minuten fietsen en je komt midden in Oosterend uit bij de Grië, het befaamde restaurant met de Michelinster dat mede beheerd wordt door mijn oom, een parmantig grijze kerel met een eigenaardig gevoel voor humor. Wanneer ik hem vraag om koffie te zetten tikt hij mij op de vingers. “Ik zet geen koffie, ik maak koffie.” Mijn oom is een koffiefetisjist en daar vaart het hele eiland wel bij. Nergens kun je zulke lekkere koffie krijgen als in de Grië. Ook het eten is er bepaald niet slecht trouwens, maar nu, tijdens Oerol, is het moeilijk er een plaats te bemachtigen, al was het alleen al omdat Dayzers, een van de hoofdsponsoren van het festival, er permanent dertig plekken gereserveerd heeft.

Gelukkig is het er overdag een stuk rustiger, zodat wij gisteren kans zagen om er met de hele groep van Polly Maggoo te lunchen. Twee dagen eerder zorgde ik ervoor dat de kok van het restaurant, Ton, en zijn vrouw, Toos, samen met mijn oom en tante onze voorstelling zagen. Ze waren onder de indruk en boden ons spontaan de lunch aan.

Daar zaten we, met z’n dertienen in een sterrenrestaurant ons te goed te doen aan heerlijke pasta, zelfgemaakt ijs, kwaliteitswijnen en heerlijk brood. Na afloop liepen we de keuken binnen en zongen met zijn allen als dank een van de liederen uit onze voorstelling. Toen het lied ten einde was zei Ton: “Het is jullie eigen schuld dat het eten zo lekker is. Omdat de voorstelling zo mooi was heb ik mijn best gedaan.”

Nog nagenietend van het eten speelden we die middag een prima voorstelling. Met dank aan de Grië.

zie ook: website De Grië

Lees meer

Moose op 21/06/2003 - 13:04  

<< < 555657 > >>
Syndicate content